In 1918, als Roosje 4 jaar is, gaat zij met haar ouders in Kleef wonen. Daar gaat ze ook naar school. De muziekleraar is een nare, strenge man, en haar vader en moeder hebben geen tijd voor haar. Omdat Roosje Joods is mag het buurmeisje niet met haar spelen. Op een Joods schooltje voelt ze zich ook niet begrepen. Ze is eigenwijs en de leerkracht noemt haar een domme Hollander. Mensen op straat schelden haar uit omdat ze Joods is. Roosje wil niet meer naar school en spijbelt. Als haar ouders dat ontdekken, zijn ze erg kwaad. Wat moeten ze met haar? Roosje is zelf ook boos, maar vooral erg verdrietig. Ze wordt gepest, heeft geen vriendinnen, is eenzaam en ongelukkig. Ze zegt (ze is dan 12 jaar) daarom tegen zichzelf: "als niemand mij wil, wil ik niemand, alleen mezelf. En ik zal me van niets en niemand weer wat aantrekken".
Onderstaande bestanden bevatten aanvullende informatie over de les.
De volgende leerdoelen zijn van toepassing:
De volgende voorkennis of voorbereidingen zijn wenselijk:
De leerlingen werken enkele opdrachten, gegeven door de docent, uit.
Meld je aan en plaats deze les in het digitaal klaslokaal. Nodig leerlingen uit om bezig te gaan met het online materiaal.
AanmeldenOnderstaande lessen behoren tot dezelfde lessenreeks als deze les.